"Omdat de golven moeten breken
- de schone, de hoge -
o, laat mij nu geen waan gedogen,
en, aan mijn hart uw hoofd de waarheid spreken.
Maar sluit uw ogen...
Hoort gij de zee achter mijn hart?
Eens zal ik heen zijn
en zal de wind nog zijn gebleven,
en gij zult voor de zee alleen zijn,
misschien te moe om nog te streven...
O, het is hard
maar, omdat alle schone golven moeten breken
wil ik dit spreken
tot aan het laatste woord.
Wat is de liefde, dan één roep gehoord
in deze onzetbare stilte van verlangen?
dan één gelaat gezien, gelijkelijk bevangen
van vrees in deze leegten van het licht?
En dan de zegen van de droom, die zwicht
naar het nabije en het te zamen doven
van de begeerte en het goed geloven
dat alles hierheen leidde...
O laatste schuilhoek die de tijd bereidde -
O, hoop, dat hier de stem ons niet zou vinden
die van de aanvang riep -
O, hoop, o, blinde -
want eenmaal komt de grote wind weer vrij,
en eenmaal gaat verlangen de beminde voorbij -
Hoort gij de zee achter mijn hart?
Dan zal ik heen zijn,
en gij zult met de zee alleen zijn
de golven zullen breken in uw hart.
En aan uw lippen zal de pijn,
en aan uw ogen zal de blindheid zijn
van het bittere schuim."
Toen sprak zij die haar ogen niet ontlook
"Ik weet het al maar zwijg nu stil
Wat kan mij deren, die de liefde wil
tot in de dood..."
Adriaan Roland Holst